BOVEN DE RELIGIE

 door

Harry Bhalla

 

 

 

 

 

 

De Gîtâleer

 

Vertaald door

 

Philippe De Coster, DD

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

International Gita Society (USA)

 

 


Alle rechten voorbehouden. Materiaal in deze publicatie mag enkel voor niet-commercieele, niet-winstgevende, opvoedkundige doeleinden worden gebruikt zonder voorafgaande toestemming van de sociëteit  voor zover de auteur en de sociëteit worden aangehaald. Gelieve ons te bezoeken op:

http://www.gita-society.com/

 

of schrijf ons naar:

info@gita.be

Gita Society of Belgium

Parklaan  81

B9000  GENT

 

Gebaseerd op:

Op de Engelse vertaling “Beyond Religion” van Harry Bhalla

Lezers die geďnteresseerd zijn het boekje te vertalen, of deze te verspreiden, zijn vriendelijk uitgenodigd te schrijven naar:

secretary@gita-society.com

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

BOVEN DE RELIGIE

 

De Gîtâleer

 

De Bhagavad-Gîtâ

(Verkorte versie)

 

 

 

Inleiding

 

Als een jonge Hindoe volwassene, vreesde ik de Gîtâ te lezen. Mijn perceptie was dat de leer te idealistisch was, niet toepasselijk in deze gecomputiseerde en ruimtevaart wereld. Nirvana was voor hen die het leven opgeven.

 

Op mijn 50ste verjaardag, dacht ik dat mijn levensverwachting vanaf mijn geboorte 57 zou worden. Iemand nam het rustpensioen op 55, en stierf kort nadien. Ik had het gevoel het reeds gehaald te hebben met een halve eeuw oud te zijn, niettegenstaande de redelijke goede fysische conditie en gezondheid. Kort nadien begon ik hartelijker te worden, en at meer groenten, en bedacht me over het hiernamaals.

 

Mijn afkomst bracht me naar het Hindoeďsme. Ik begreep de hiërarchie van de Hindoeďstische goden en halfgoden alvast niet. Om antwoorden op mijn vele vragen te bekomen, sprak ik verlichte mensen aan. Ik was gevraagd om een afschrift te lezen van een dialoog tussen een welgekende Swami en een Amerikaanse correspondent. Het was alsof de Swami de Noord Amerikaanse levensstijl wilde verkleineren, daar hij de correspondent wilde overtuigen dat de Indische levensstijl beter is.

 

Ik dacht dat de Swami eigenlijk niet veel wist over de Amerikaanse levenwijze. Ik kocht me een exemplaar van de Bhagavad-Gîtâ, daar ik het ook op het Web vond om te worden afgenomen, en nam de volledige tekst, uitgezonderd de verzen in het Sanskriet waarvan de vertaalde Engelse verzen vandaan komen. Ik vond de vertaling moeilijk te begrijpen, daar de auteur’s moeilijke verwoording. Waarschijnlijk was de auteur meer bevoegd in de Engelse taal dan ikzelf. Ik was zeer teleurgesteld met de overtuiging dat de verlossing niet voor mij was weggelegd.

 

Als dagen voorbij liepen, mijn wens om me in de leer van de Gîtâ te verdiepen versterkte, evenzeer mij zoeken naar een Gîtâ in een verstaanbare Engelse taal. Ik had geluk, en vond een schriftelijke cursus door de Internationale Gîtâ Sociëteit aangeboden. Ik was uiteindelijk op weg om de Gîtâleer te begrijpen.

 

De Gîtâ zegt:

 

·        Vervul uw plichten zo goed als ge kunt zonder op de resultaten te denken. Een boer weet hoe hij zijn veld moet bewerken, toch kan de oogst niet worden gecontroleerd. Weliswaar, kan hij geen oogst verwachten indien hij zijn veld niet bewerkt.

·        Weet dat God in alle wezens gelijkelijk aanwezig is.

·        Behandel alle wezens gelijk.

·        De vier doelpunten van het menselijk leven zijn:

·        Uw plicht vervullen;

·        Werken om welvaart;

·        Materiele en zinnelijke genoegens

(met de zinnen onder controle);

·        Het bereiken van de zaligheid.

 

Het doel van de Gîtâleer is om de mens tot rust, geluk en gelijkmoedigheid te brengen. Geen rituelen zijn voorgeschreven. De Gîtâ zegt dat de wereld verschillende godsdiensten, erediensten en goden nodig heeft om de uiteenlopende en verschillende noden van de mensen tegemoet te komen.

 

“Wees niet bekommert, maar gelukkig” kan wel  een moderne gezegde zijn, maar het geheim van de verwezenlijking ligt in de Gîtâ. De Gîtâleer staat boven de Religieuze en Nationale begrenzingen.

 

Dr. Ramananda Prasad, stichter van de International Gîtâ Sociëteit en de auteur van “The Bhagavad-Gîtâ” vertaald in eenvoudig Engels, was voor mij een bijzondere bijdrage in het begrijpen van de Gîtâleer.

 

Ik ben aan Dr. Prasad dankbaar om zodoende mijn leven te hebben verrijkt.  De getallen tussen haakjes geplaatst zijn de hoofdstukken en respectievelijk de versnummers van de Bhagavad-Gîtâ. Indien het u interesseert, bezoek dan:

 

http://www.gita-society.com/

http://www.gita-society.com/dutch.htm

 

1.      ARJUNA’s DILEMMA

 

Ongeveer 3000 jaren voor onze tijdrekening, neven gingen ten oorlog omtrent de erfenis van een koninkrijk. Hun legers bestonden uit verwanten, leraars, en eerbare gemeenschapsleiders. Arjuna was een voorname strijder bekend als een meester boogschutter. Zijn vriend uit de kinderjaren, de Heer Krishna stemde toe Arjuna’s wagenmenner te zijn.

Arjuna was verbijsterd bij het zien van geliefden en eerbaren die met elkaar ten strijde gingen, en zei: “Ik begeer noch overwinning, noch genot of koninkrijk, O Krishna. Wat is ons een koninkrijk, of genoegens, of zelfs het leven, want degenen voor wie wij het koninkrijk, vreugde, en genot verlangen, staan hier gereed te strijden, bereid hun leven te offeren.” (1.32-33)

“Ik wens mijn senioren, geestelijke leiders, en verwanten niet te doden, alhoewel zij bereid zijn ons te doden, zelfs niet voor het koningschap over de drie werelden, laat staan dit aardse koninkrijk, O Krishna.” (1.34-35)

 

2.      TRANSCENDENTALE KENNIS

 

“Het zou zeker beter zijn in deze wereld van aalmoezen te leven, dan edele personaliteiten te doden, daar door hen te doden zou ik rijkdom en plezier genieten door hun bloed gedrenkt. (2.05) We weten als alternatief niet of het beter ware, te vechten of op te geven. Verder, weten we niet of we hen zullen overwinnen of door hen overwonnen worden. We zouden beter wensen niet te overleven na  neven en verwanten te hebben gedood. (2.06)

De Heer Krishna zei: “Ge betreurt hen om wie ge niet moet treuren, en toch spreekt ge woorden van wijsheid. De wijzen treuren noch voor de doden noch voor de levenden. (2.11) Nooit was er een tijd dat deze vorsten, en gij of ik niet bestonden, noch zal één van ons ophouden te bestaan. (2.12) Na de dood verwerft de ziel een ander lichaam. (2.13) De onzichtbare Geest is eeuwig. Het zichtbare lichaam is tijdelijk. (2.16) De Geest waardoor het gehele universum wordt doordrongen is onvernietigbaar. Niemand kan de onvergankelijke Geest vernietigen. (2.17) De stoffelijke lichamen van het eeuwige, onvernietigbare, onmeetbare Geest zijn vergankelijk. Daarom vecht als een plicht om uw rechten, O Arjuna. (2.18) De Geest is niet geboren noch sterft. En eenmaal zijnde, houdt het nooit op te zijn. Het is ongeboren, eeuwig, bestendig, en oorspronkelijk. De Geest wordt niet gedood als het lichaam wordt gedood. (2.19-20) Zoals iemand nieuwe kleren aantrekt, na de oude te hebben afgedaan, de levende entiteit of de individuele ziel heeft zich een nieuw lichaam toegeëigend, na de oude te hebben afgelegd.” (2.22)

“Maar zelfs als ge denkt dat het fysisch lichaam voortdurend geboren wordt en sterft, zelfs dan O Arjuna, moet ge zo niet treuren. De dood is alvast voor hem die geboren is, en de geboorte is zeker voor hem die sterft. Daarom, moet ge over het onvermijdelijk niet treuren, maar bidden voor de zaligmaking van de vertrokken ziel.” (2.26-27) Bovendien, als ge uw plicht als strijder nakomt, hoort ge al niet te weifelen. Er is niets meer verwelkomt voor een strijder dan een rechtvaardige oorlog (2.31) Enkel de bevoorrechte strijders, O Arjuna, krijgen de gelegenheid van een ongevraagde strijd zoals een open poort naar de hemel.” (2.32) Een oorlog voor het herstellen van de moraliteit is als eerlijk beschouwt, maar geenszins een oorlog voor heerschappij verwerving.

“Zo gij deze rechtvaardige strijd niet wilt voeren, dan zult ge uw eigen plicht te kort komen, uw eer verzaken, en aan zonde schuldig maken. (2.33) De mensen zullen altijd over uw eerloosheid blijven spreken. Voor de eerbaren, is eerloosheid erger dan de dood. (2.34) Indien ge door plichtvervulling in de strijd bent gevallen gaat ge naar de hemel, of ge zult door de overwinning van het aardse koninkrijk kunnen genieten. Daarom, sta op tot de strijd besloten, O Arjuna.” (2.37)

“De resolute vastberaden zelf-realisatie is niet bestemd voor hen, die zich vastklampen aan genot en macht, en wier oordeel door rituele activiteiten is verduisterd.” (2.44). Wordt van de paren der tegenstellingen bevrijdt, wees steeds evenwichtig en onbezorgd met gedachten van bezit en behoud. Stel u boven de drie geaardheden der Materiële Natuur (goedheid, hartstocht en onwetendheid), en wordt zelfbewust, O Arjuna.” (2.45)

“Gij controleert enkel het verantwoorden van uw voorgeschreven plichten, maar niet de controle of recht op de resultaten. Vrees om het falen door emotioneel aan de vrucht van het werk verbonden te zijn, is de grootste verhindering tot succes, omdat het de kracht berooft door constant de gelijkmoedigheid van het gemoed te verstoren.”  Een boer is verantwoordelijk zijn veld te bewerken, maar heeft geen controle over de oogst. Maar, indien hij zijn veld niet bewerkt, kan hij geen oogst verwachten. “De begrenzing van iemand’s jurisdictie  eindigt met de voltooiing van zijn plicht. Vervul zo goed mogelijk uw plicht, O Arjuna, met uw gemoed aan de Heer verbonden, en verlaat bekommering en gehechtheid tot de resultaten, en blijf kalm in beide succes of falen. Zulks een onbaatzuchtige dienstverlening brengt vrede en gelijkmoedigheid van het gemoed.”  (2.48)

De Heer Krishna zei verder: “Het gemoed en intellect van een persoon worden bestendigd, die op het bekomen van resultaten niet is gehecht, noch verstoord met ongewenste resultaten. (2.57) Onstuimige zinnen, O Arjuna, verdwaalt hardnekkig het gemoed, zelfs van een wijze persoon die naar volmaking streeft. (2.60) Men zou het gemoed met liefdevolle contemplatie op God moeten richten, na de zinnen onder controle te hebben gebracht. (2.61) Een gedisciplineerde persoon, die het genieten van de objecten der zinnen onder controle houdt, is afkerig en vrij van gehechtheid, komt tot de vrede. (2.64) Iemand die niet in verwarring komt door de voortdurende stroom van begeerten, zoals rivieren naar de oceaan vloeien, waarbij deze steeds  door de rivieren aangevuld, nooit wordt verstoord, kan enkel en alleen tot vrede komen, en niet de man die strijd om aan degelijke begeerten te voldoen.”  (2.70)

Zelf-realisatie kent enkel de Ene verhouding met de Verhevene Heer en Zijn ware transcendentale natuur. Een zelfrealiserende  persoon dient geen rituelen te hebben om God te naderen.

 

3.      HET PAD DER DIENSTBAARHEID

 

Arjuna vroeg: “Als gij transcendentale kennis beter vindt dan werken, waarom spoort ge mij dan in deze verschrikkelijke oorlog, O Krishna?”

De Heer Krishna zei: “In deze wereld heb ik in het verleden een tweevoudig pad van geestelijke discipline aangelegd. Het pad van Zelfkennis voor de contemplatieven, en voor anderen het pad van onbaatzuchtig werk. (3.03) De mens wordt niet bevrijd uit de boeien van Karma door zich van werk te onthouden. Niemand kan door het werk op te geven naar volmaaktheid streven, omdat niemand zelfs voor een ogenblik werkloos kan blijven. De krachten van de Natuur stelt iedereen aan het werk.” (3.04-05)

“Mensen verwarren en denken dat het beleven van een devotionele leven in schriftelijke studie, contemplatie, en het verwerven van transcendentale kennis voor geestelijke vooruitgang beter is dan wereldse plichten te volbrengen. Een God-realiseerde persoon  beziet zichzelf niet als de dader van eender handeling, maar enkel als instrument in de handen van het Goddelijke en Zijn gebruik. Beide metafysische kennis zowel als onbaatzuchtige dienstverlening zijn de middelen om de Verhevene Wezen te bereiken. De twee paden zijn niet afgezonderd, maar complimenteren.”

De vier doelpunten van het menselijk leven voor trapsgewijze groei van de individuen en ontwikkeling der maatschappij zijn:

·        Het vervullen van eigen plichten;

·        Welstand verdienen;

·        Materiële en zinnelijk genot (met de zinnen onder controle);

·        Het bereiken van de verlossing.

De Heer Krishna zegt: “Er is niets onbereikt, dat door Mij nog zou kunnen bereikt worden, toch ga Ik voort met handelen. (3.22) Want zo Ik niet onverdroten voortging te handelen, O Arjuna, zouden de mensen overal mijn pad navolgen. Deze werelden zouden ten onder gaan, als Ik niet zou werken, en Ik zou de oorzaak zijn van verwarring en ondergang van al deze mensen. (3.23-24) Alle schepselen gedragen zich naar hun aard. Wat baat, vervolgens het gevoel van onderdrukking? (3.33) Controle over gehechtheid, en tegenzin, zijn nodig om gemoedsvrede en rust te vinden.”

Arjuna zei: “O Krishna, wat drijft iemand tot zonde alsof hij tegen zijn wil ertoe is aangezet?” (3.36)

De Heer Krishna zei: “Het is lust uit het passionele geboren die onvervuld  in boosheid verandert. Lust is onverzadigd en is een grote duivel. Ken deze als zijnde de vijand. (3.37)  De zinnen, het gemoed, en het intellect zijn, zo zegt men, de woonst der begeerte; hiermede wordt de zelfkennis van de persoon verhuld. (3.40) Daarom, O Arjuna, door de zinnen eerst te controleren, bedwingt men deze duivel van materiële begeerte die zelfkennis en zelfrealisatie tenietdoet.” (3.41)

“Men zegt dat de zinnen machtiger zijn dan het lichaam, het gemoed hoger dan de zinnen, het intellect hoger dan het gemoed, transcendentale kennis hoger dan het intellect, en het Zelf hoger dan transcendentale kennis. (3.42)  Aldus, wetende dat het Zelf hoger staat dan het intellect, dient het gemoed door het intellect beteugeld te worden, gezuiverd door geestelijke praktijken, en moet men de onverzadelijke vijand, lust, doden, O Arjuna.” (3.43)

 

4.      HET PAD DER VERZAKING MET KENNIS

 

De Heer Krishna zei: Gij en ik hebben beide reeds vele geboorten achter ons. Ik herinner me ze allen, O Arjuna, maar gij kent de uwen niet. (4.05) Alhoewel Ik eeuwig en onveranderlijk ben, de Heer van alle wezens, openbaar Ik mij om de Materiële  Natuur te controleren door het gebruik van mijn eigen potentiële energie. Waar het verval van Dharma (Rechtvaardigheid) en overwicht van Adharma (Onrechtvaardigheid) is, O Arjuna, dan openbaar Ik Mezelf. Ik verschijn van tijd tot tijd om het goede te beschermen, om de zondigen te transformeren, en om wereld orde (Dharma) te vestigen. (4.07-08)

“Op welke manier de mensen ook tot Mij komen, vervul Ik in evenredigheid hun wensen. Mensen aanbidden Mij naar gelang hun motieven. (4.11) Wie zijn gemoed en zinnen onder controle heeft, en begrijpt dat hij het resultaat van zijn handelingen niet kan controleren, begaat geen zonde (de Karmische reactie) door zijn menselijk handelen. (4.21)

Een verzaker die tevreden is met wat hij toevallig door Zijn wil ontvangt,  die door de paren van tegenstellingen niet is aangedaan, zoals in welslagen en mislukking, bevrijd van begeerte, gelijkmoedig in voor- en tegenspoed is door Karma niet gebonden.” (4.22)

“Mensen verrichten op verschillende manieren offers. Hij die alles als een manifestatie beschouwd, of als een handeling van de Geest, zal de Geest realiseren. (4.24) Hen die onbaatzuchtige dienstbaarheid verleent, ontvangen de nectar van Zelfkennis als een gevolg van hun offer, en bereiken zodoende de Verhevene Wezen. Transcendentale kennis verwerven is beter dan eender materiële  offer zoals het schenken van een aalmoes. Zuiverheid van het gemoed en intellect leiden naar de dageraad van transcendentale kennis en Zelfrealisatie, als zijnde het enige doel van eender welke geestelijke praktijk.”  (4.33) “Na de transcendentale wetenschap te hebben verworven, O Arjuna, komt ge nooit meer in verwarring. Met deze kennis zult ge de gehele schepping in het Hoger Zelf zien en aldus in Mij. (4.35) Zelfs al is men de grootste van alle zondaren, op het vlot van Zelfkennis zal men over alle zonden heenkomen. (4.36) In deze wereld is er niets dat zo reinigt als de ware kennis van de Verhevene Wezen. Ten gepaste tijde ontdekt men deze kennis in zichzelf, wanneer het gemoed van zelfzuchtigheid door onbaatzuchtige dienst gezuiverd is. (4.38) De mens die in God gelooft, oprecht in onbaatzuchtige praktijk, en het gemoed en zinnen beheerst, komt tot transcendentale kennis. Hij die kennis vergaren heeft, zal spoedig  de verhevene vrede en bevrijding bereiken.” (4.39)

 

5.  HET PAD DER VERZAKING

 

Arjuna vroeg: “O Krishna, Gij prijst het pad van transcendentale kennis, eveneens het pad van onbaatzuchtige dienstverlening (Karma-yoga), zeg me precies welke van beide wegen het heilzaamst is? De Heer Krishna zei: “Het pad van Zelfkennis en het pad van onbaatzuchtige dienstverlening voeren beide tot het hoogste doel. Maar van deze twee, staat het pad van onbaatzuchtige dienstverlening hoger dan het pad van Zelfkennis, daar het gemakkelijker is te praktiseren. (5.02)

Iemand is een ware verzaker en is verlicht die:

·        Zijn werk verricht als een offerande aan God zonder zich aan de resultaten te hechten;

·        Van sensuele genoegens geniet door het gemoed en zinnen onder controle te houden;

·        Door het zien van de ene en hetzelfde Geest in alle wezens. Door de aanvaarding met gelijke inzicht een geleerde, een verstotene, een dier, en het voelen van iemand’s pijn en plezier alsof men het zelf zou ervaren.

·        Zich nooit verheugd wanneer hem iets aangenaam overkomt, noch verdriet  heeft wanneer hem iets onaangenaam overkomt, en blijft steeds rustig in plezier en pijn, in eer en in schande.

·        Die met de Verheven Wezen zich gelukkig voelt, zowel als met de Verheven Wezen in het innerlijke, door Zelfkennis is verlicht en in het Verheven Zelf standvastig blijft;

·        Zijn handelen boven baatzuchtige motieven houdt zonder gehechtheid of van iets afkerig te zijn;

Een persoon zoals deze, alhoewel met het werk geëngageerd  is door Karma niet gebonden, en bereikt verlossing (Nirvana).

“De Heer schept noch de idee van werking noch de handeling, en ook niet de gehechtheid van handeling in de mens. Het is de kracht van de natuur die dit alles verricht.” (5.14)

 

6        HET PAD DER MEDITATIE

 

De Heer Krishna zei: “Men wordt niet een verzaker door het vuur niet aan te steken, of geen werk te verrichten. (6.01) Voor een wijze, die naar gemoedseenwording streeft, onbaatzuchtige dienstbewijs, wordt gezegd het behaald te hebben. Eenwording leidt tot Zelfrealisatie.” (6.03)

Arjuna zei: “Wat gebeurt er met de gelovige die door een onbeheerste gemoed van het pad der meditatie ontwijkt, en wat is, O Krishna, de bestemming van zo een persoon? (6.37) Zal hij niet vergaan als een gescheurde wolk, O Krishna, die beide hemelse en wereldse genoegens heeft verloren, zonder steun, en verdwaalt op het pad der Zelfrealisatie? (6.38)

De Heer Krishna zei: “Er is geen ondergang, O Arjuna, voor de persoon die volmaaktheid hier of  in het hiernamaals wenst te bereiken. Een transcendentale kent nooit smart, Mijn beste vriend. (6.40) De minst geëvolueerde en minder bedeelde is in het huis  van de godsvruchtige en de voorspoedige herboren nadat de hemel te hebben verworven en daar talloze jaren te hebben doorgebracht. De hoge geëvolueerde en minder bedeelde gaat niet naar de hemel, maar wordt in een gevorderde spirituele familie geboren. Een dergelijke  geboorte is zeer moeilijk te bekomen in deze wereld. (6.41-42)  Daar wordt de kennis die hij in zijn precedent leven heeft verworven weer tot ontwaken gebracht, en hij spant zich opnieuw in om de volmaaktheid te bereiken, O Arjuna. (6.43)

 

 

 

 

 

7          ZELFKENNIS EN INZICHT

 

De Heer Krishna zei: “O Arjuna, hoor nu hoe gij Mij zult leren kennen zonder enigszins te twijfelen, met uw gemoed in Mij doordrongen, en door toevlucht in Mij te vinden, en Mij proberen te bereiken.” (7.01)

“De Materiële Natuur of materie is Mijn lager energie. Mijn andere hoge energie is de Geest waardoor het ganse universum wordt geschraagd, O Arjuna. (7.05) Weet dat alle schepselen uit deze twee energieën geëvolueerd zijn; en dat de Verhevene Geest de bron is waaruit het ganse universum te voorschijn komt en eveneens de plaats is waarin het verzinkt. (7.06) Er is niets dat hoger is dan de Verhevene Wezen, O Arjuna. Alles in het universum is aan de Verhevene Wezen geregen, zoals parels aan een snoer.” (7.07)

“Weet, dat de drie geaardheden van de Materiële Natuur... goedheid, hartstocht, en onwetendheid – ook uit Mij zijn. Ik ben niet afhankelijk van, of getroffen door de geaardheden van de Materiële Natuur; maar de geaardheden van de Materiële Natuur zijn van Mij afhankelijk. (7.12) De menselijke wezens worden door de verschillende aspecten der geaardheden van de Materiële Natuur misleidt; daarom, kennen ze Me niet, Die eeuwig en boven deze drie geaardheden staat.” (7.13)

“De goddelijke kracht (Maya) uit Mij,  verenigt drie gemoed- of materiële toestanden, die zeer moeilijk te overwinnen zijn. Alleen zij die hun toevlucht tot Mij zoeken, kunnen gemakkelijk deze Maya voorbij gaan. (7.14) Vier typen van deugdelijke mensen aanbidden of zoeken Mij, O Arjuna. Ze zijn: hen die lijden, de zoeker naar Zelfkennis, die welvaart (rijkdom) nastreven, en de verlichtenden die de Verhevene Wezen ondervonden hebben.” (7.16)

“Wie een bepaalde godheid wilt aanbidden --- wat de naam, vorm en methode mogen zijn --- door het geloof, zal Ik hun geloof in de godheid standvastig maken. Vervult met standvastig geloof aanbidden ze de godheid, en halen langs deze godheid hun wensen. Deze wensen woorden door Mij aanvaard.” (7.22)

 

8 – DE EEUWIGE GEEST

 

Arjuna zei: O Krishna, wie is de Eeuwige Wezen of de Geest? Wat is de natuur van de Eeuwige Wezen? Wat is Karma? En, wie zijn de Tijdelijke Wezens? Wie is de Verhevene Geest, en hoe verblijft Hij in het lichaam? Hoe kunnen zij, die op het uur des doods, hun gemoed zodanig beheerst hebben, U de Verhevene Wezen herinneren, O Krishna?  (8.01-2) De Heer Krishna zei: “De eeuwige en onvergankelijke Geest van de Verhevene Wezen wordt ook de Eeuwige Wezen of Geest genoemd. De ingeboren kracht der waarneming en verlangen van de Eeuwige Wezen (Geest) wordt de natuur van de Eeuwige Wezen genoemd. De scheppende kracht van de Eeuwige Wezen (Geest) dat de manifestatie van de levende entiteit veroorzaakt, wordt Karma genoemd. (8.03) De verschillende strekkingen van de Verheven Wezen worden Tijdelijke Wezens of Goddelijke Wezens genoemd. De Verhevene Wezen woont ook als de Geestelijke Opziener binnen de fysieke lichamen. (8.04) Hij, die de Verheven Geest op het uur des doods uitsluitend in herinnering brengt, bereikt de Verhevene Woonst. (8.05) Denk daarom voordurend aan Mij en vervul uw plicht. Gij zult Mij zeker bereiken indien uw gemoed en intellect steeds op Mij zijn gevestigd.” (8.07)

“Ik ben gemakkelijk bereikbaar, O Arjuna, door de devoot die steeds en altijd op Mij denkt. (8.14) De bewoners van al de werelden tot en met de hemel, en de wereld van de Schepper zijn aan de ellende van de herhalende geboorte en dood onderworpen. Maar wie Mij bereikt heeft, wordt niet opnieuw geboren.” (8.16)

9 – DE VERHEVENE KENNIS EN HET GROTE GEHEIM

 

De Heer Krishna zei: Aan u, die niet ongelovig bent, zal Ik het diepste geheim van de transcendentale kennis tezamen met de transcendentale ervaring openbaren. En, als ge dit weet, zult ge bevrijd zijn van de ellende der wereldse bestaan. (9.01) Deze Zelfkennis is de koning van alle kennissen, het meeste geheime en sacrale, instinctief te beoefenen naar de gerechtigheid (Dharma), zeer gemakkelijk in praktijk te brengen, en onvergankelijk. (9.02) “Het ganse universum is Mijn uitbreiding. Alles is van Mij afhankelijk. Ik ben niet van hen afhankelijk, en door hen niet begrensd. (9.04) Weet dat alle schepselen in Mij verblijven --- zonder enige contact of zonder enige effect te produceren --- zoals de machtige wind die in alle richtingen waait, en toch steeds eeuwig in de ruimte verblijft. (9.06) Ik schep telkens weer de ganse menigte van schepselen door de bemiddeling van Mijn Materiële Natuur. (9.08) Maar, Ik heb met deze handelingen geen banden, O Arjuna, daar Ik onverschillig en ongehecht tegenover deze handelingen sta. (9.09) De goddelijke kinetische energie (Maya) met de bijdrage van de Materiële Natuur schept onder Mijn toezicht alle beweeglijke en onbeweeglijke voorwerpen, en zo gaat de schepping verder, O Arjuna.” (9.10) Ik draag persoonlijk zorg voor beide het spirituele en materiële welzijn van de devoten die blijvend standvastig zijn, en die Mij steeds herinneren en met één doel Mij aanschouwen. (9.22) O Arjuna, zelfs de devoten die in geloof goden aanbidden, vereren Mij. (9.23) Al wat aan Mij wordt geofferd met devotie en een zuiver hart, al is het maar een blad, een bloem, een vrucht, of water, zal Ik het offer der devotie aanvaarden en opeten.” (9.26) Het Zelf is in alle wezens gelijk tegenwoordig. Er is niemand die Ik haat of voorliefde vertoon. Maar zij die Mij vol devotie aanbidden, en heel dicht bij Mij staan, sta Ik ook heel dicht bij hen. (9.29) Zelfs de zondigste mens die beslist Mij te aanbidden in een totale liefdevolle devotie, kan deze persoon als een heilige worden beschouwt, daar hij de juiste beslissing heeft genomen. (9.30) Weldra wordt deze persoon een rechtvaardige en bereikt eeuwige vrede. Onthoudt, O Arjuna, dat niemand die Mij is toegewijd ooit verloren gaat. (9.31)

Iederéén kan de Verhevene Woonst bereiken door zijn toevlucht te nemen aan Mijn wil en liefdevolle toewijding, O Arjuna. (9.32) Richt uw denken steeds op Mij, wees Mij toegewijd, aanbidt Mij, en buig voor Mij. Aldus, verenigd met Mij, door Mij als het verhevene doel en enige toevlucht te beschouwen, zult ge zeker tot Mij komen. (9.34)

 

10 – DE MANIFESTATIE DER ABSOLUTE

 

"Noch de hemelse heersers, noch de grote wijzen kennen Mijn oorsprong, daar Ik het begin ben van de hemelse heersers zowel als van de grote wijzen. (10.2) Hij, die Mij als de ongeborene kent, zonder begin, en als de Verhevene Heer der universum, wordt als zijnde wijs onder de stervelingen beschouwd, en zodoende van de slavernij der Karma bevrijd. (10.03)

"Rede, Zelfkennis, helderheid van geest, vergevingsgezindheid, waarheid, beheersing van het gemoed en zinnen, kalmte, vreugde, pijn, geboorte, dood, angst, onbevreesdheid, geweldloosheid, gelijkmoedigheid, tevredenheid, zelfdiscipline, liefdadigheid, eer, smaad, zijn al deze verschillende hoedanigheden in de menselijke wezens van Mij alleen afkomstig. (10.04-05) Ik geef kennis en intelligentie der metafysische wetenschap aan hen die met Mij zijn verenigd en met liefde vereren, om tot Mij te komen." (10.10)

 

Arjuna zei: "O Krishna, nu geloof ik dat alles wat U aan Mij verteld hebt, waar is. O Heer, noch de hemelse heersers of de demonen begrijpen ten volle Uw ware aard. (10.14) O Schepper en Heer van alle wezens, God van al de hemelse heerschappijen, de Verhevene persoon, en Heer van het universum, niemand kan U kennen." (10.15)

De Heer Krishna zei: "O Arjuna, nu zal Ik u Mijn vooraanstaande goddelijke manifestaties uitleggen, daar Mijn manifestaties eindeloos zijn." (10.19) "Er komt geen einde aan Mijn goddelijke manifestaties, O Arjuna. Weet dan dat wat uit mijn glorie, glans, en macht voorkomt maar een vonk is van mijn pracht. (10.41) Ik blijf voortdurend het ganse universum door een kleine fractie van Mijn goddelijke kracht tot stand houden." (10.42)

 

11 – HET VISIOEN DER KOSMISCHE VORM

 

Arjuna zei: “O Heer, Gij zijt zoals Gij gezegd hebt; toch wens ik Uw goddelijke kosmische vorm te mogen zien, Verheven Wezen. (11.03) O Heer, indien Gij meent, dat Uw universele vorm door mij geschouwd kan worden, dan O Heer der devoten, toon mij Uw transcendentale vorm.” (11.04)

De Heer Krishna zei: O Arjuna, aanschouw Mijn verscheidene goddelijke vormen, honderdvoudig, duizendvoudig, verschillend van velerlei kleur en gestalte. Aanschouw al de hemelse wezens, en de vele nimmer tevoren geschouwde wonderen. Aanschouw ook de ganse schepping, het beweeglijke en het onbeweeglijke, en alles wat gij nog meer wilt zien als één geheel in Mijn lichaam. (11.05-07). Gij kunt Me niet zien met uw fysieke oog, daarom, geef Ik u het goddelijke oog om Mijn majesteitelijke kracht en glorie te zien.” (11.08)

Arjuna zag het ganse universum, veelvuldig verdeeld, maar verschijnend als één geheel, ook in het transcendentale lichaam van Krishna, de Heer van de hemelse heerschappijen. (11.13)

Arjuna zei: “Ik geloof, U bent de Verhevene Wezen te realiseren. U bent het laatste toevluchtsoord in het universum. U bent de Geest, de beschermer van de eeuwige orde. (11.18)  O Heer, U vult de gehele ruimte in alle richtingen. Bij het zien van Uw wonderbare en verschrikkelijke vorm, de drie werelden sidderen van angst.” (11.20) De Heer Krishna zei: “Ik ben de dood, en de grote vernietiger der wereld. Ik ben gekomen om al deze mensen te verslinden. Zelfs zonder uw deelname in de oorlog, zullen alle krijgers van de vijandige troepen die aangereden staan, niet blijven leven. (11.32) Daarom, sta op en vergaar roem! Overwin uw vijanden, en geniet van een voorspoedige koninkrijk. Ik heb al deze krijgers neergeslagen. Gij zijt alleen maar een werktuig, O Arjuna.” (11.33)

 

12 – HET PAD DER DEVOTIE

 

De Heer Krishna zei: “De steeds standvastige devoten die met verheven geloof aanbidden door hun gedachten op een persoonlijke vorm van God te vestigen, beschouw Ik hen als zijnde de beste devoten. (12.02) Maar zij die de onvergankelijke, onuitsprekelijke, onzichtbare, alomtegenwoordige, onverwoordbare, onveranderlijke, de onbeweeglijke, en het vormloze onpersoonlijke aspect van God aanbidden, de zinnen beheersend, bij alle aangelegenheden gelijk afgestemd, geëngageerd in het welzijn van alle schepselen, bereiken ook God.” (12.03-04)

“Zelfrealisatie is moeilijker voor hen die het gemoed op een onpersoonlijke, ongemanifesteerde, en vormloze Absolute vestigen, daar het begrijpen van het ongemanifesteerde bij de belichaamde wezens moeilijk bereikbaar is.” (12.05) “Voor hen die de Verhevene aanbidden met onwrikbare devotie aan een persoonlijke godheid van hun keuze, bieden alle handelingen aan Mij, met hun bedoelingen op Mij als de Verhevene en mediteren op Mij; ben Ik ogenblikkelijk hun verlosser uit een wereld dat een oceaan van dood en wedergeboorte is, O Arjuna.” (12.06-07)

“Daarom, richt uw gemoed op Mij, en laat uw intellect door meditatie en contemplatie alleen in Mij verblijven. Nadien zult gij Mij zeker bereiken. (12.08) Als ge niet in staat zijt uw gemoed standvastig op Mij gericht te houden, dan probeer door de praktijk van eender welke andere spirituele discipline Mij te bereiken, zoals een ritueel, of langs een voor u passend godheid aanbidding. (12.09) Zo gij niet in staat zijt enige geestelijke discipline te oefenen, dan vervult intens uw plichten enkel voor Mij. Gij zult volmaaktheid bereiken door de voorgeschreven plichten voor Mij te volbrengen --- zonder enige baatzuchtige bedoeling --- enkel als een instrument om Mij  te dienen en te behagen. (12.10) Indien gij niet in staat zijt uw plichten voor Mij te vervullen, zoek dan uw toevlucht in Mijn wil; doe dan onbevreesd afstand van de gehechtheid, aan de vruchten van het werk, door de resultaten als God’s genade en in gelijkmoedigheid  te leren aanvaarden. (12.11)

Transcendentale kennis der schriften is beter dan het gewoon beoefenen van rituele praktijken; meditatie is beter dan schriftuurlijke kennis; de verzaking van zelfzuchtige gehechtheid aan de vruchten der werken is beter dan meditatie; vrede is het onmiddellijk vervolg van het verzaken aan zelfzuchtige motieven. (12.12)

“Hij, die geen schepsel haat, die vriendelijk en meedogend is, vrij van de notie “ik” en “mij”, evenwichtig in pijn en vreugde, vergevingsgezind; en is steeds tevreden, die het gemoed heeft beheerst, en vastberaden is, het gemoed en het intellect steeds aan Mij wijdend, Mij vererend in devotie, die is Mij dierbaar. (12.13-14) Hij, door wie anderen niet in verwarring worden gebracht, en die zelf door anderen niet in verwarring is gebracht, die onberoerd staat tegenover vreugde, begeerte, vrees en angst, die is Mij dierbaar. (12.15) Wie geen begeerte koestert, wijs is, onverdeeld, vrij van angst; die in alle ondernemingen het auteurschap verzaakt; zo’n devoot is Mij dierbaar. (12.16) Hij, die zich gelijk gedraagt tegenover vriend of vijand, in eer of in oneer, in koude en hitte, in vreugde en smart, die vrij is van gehechtheid, die onverschillig staat tegenover blaam of lof; wie zwijgzaam is en met alles hij of zij bezit; ongehecht aan een plaats, een land, of een huis; gelijkmoedig, en vol devotie, die persoon is Mij dierbaar. (12.18-19) Maar de trouwe devoten, die Mij als hun verheven doel hebben gesteld en Mij volgen, of de hierboven aangehaalde nectar van morele waarden gewoon proberen te ontwikkelen, zijn Mij zeer dierbaar.” (12.20).

 

13. DE SCHEPPING EN DE SCHEPPER

 

“O Arjuna, ken Mij als de Schepper van alle schepselen. De ware kennis van beide de Schepper en de schepping worden door Mij beschouwd als zijnde transcendentale kennis. (13.02) Het fysische lichaam met al zijn attributen, het intellect, het gemoed, de gevoelsorganen, de bevoegdheden, en al de menselijke emoties; vastberadenheid in het bereiken van de kennis omtrent de Geest, en de alomtegenwoordige Verheven Wezen in alles zien, wordt Zelfkennis genoemd. Het tegenovergestelde is onwetendheid.” (13.09-11)

“De Verhevene Geest omvat alles, en is alomtegenwoordig. (13.13) Hij is die de zinnelijke objecten zonder fysische gevoelsorganen waarneemt; ongehecht, en toch de ondersteuner van alles; verstoken van de drie geaardheden van de Materiële Natuur, en toch zijnde de genieter van de geaardheden der Materiële Natuur door een levende entiteit te worden. (13.14) Hij is binnen zowel als buiten alle beweeglijke en onbeweeglijke schepselen. Daar Zijn subtiliteit, kan Hij niet worden waargenomen. Hij woont in ieder’s innerlijke psyche zowel als veraf in de Verhevene Woonst. (13.15) Hij is onverdeeld en toch zijnde alsof onder de wezens verdeeld. Hij is het voorwerp der kennis, en komt als de Schepper te voorschijn, de instandhouder en der verslinder van alle wezens. (13.16) Weet dat beide de Materiële Natuur en de Geestelijke Wezen geen begin hebben. Alle manifestaties, en de drie schikkingen van het gemoed en de materie, geaardheden genoemd, zijn uit de Materiële Natuur geboren. Het is aangenomen,  dat de Materiële Natuur de oorzaak is van de productie die het fysisch lichaam, de waarnemingsorganen en de handelingen veroorzaakt. Zoals wordt gezegd is de geest (het bewustzijn) de oorzaak van plezier en pijn. (13.19-20)

De Geestelijke Wezen geniet van de drie geaardheden der Materiële Natuur door associatie met de materiële Natuur. De gehechtheid aan de drie geaardheden van de materiële natuur wordt door de vorige Karma veroorzaakt, wat de geboorte van levende entiteiten in goede of slechte moederschoten veroorzaakt. (13.21) De Geest in het lichaam is de getuige, de leider, de voorstander, de genieter, en de toeziener. (13.22) Alles wat is geboren, beweeglijk of onbeweeglijk, weet dat ze door de vereniging van Geest en materie geboren worden, O Arjuna.” (13.26)

“De mens die de eeuwige Verheven Heer als Geest in al de stervelingen ziet, die ziet pas werkelijk. (13.27) De mens die de ene en dezelfde Heer werkelijk in iedere wezen herkent, en daarom niemand kwetst, daar men alles als zijnde zichzelf beschouwt, bereikt aldus de Verlossing. (13.28) De mens die inziet dat alle handelingen door de kracht van de Materiële natuur worden verricht, heeft werkelijk begrip, en dus zichzelf niet als de auteur der werken beschouwt. (13.29) Vanaf het ogenblik dat de mens ontdekt dat de diverse wezens en hun verschillende ideeën allemaal in Eén zijn gegrondvest, en zich uit die Ene ontwikkelen, bereikt hij de Verhevene Wezen. (13.30) Zoals de enige zon de gehele wereld verlicht, zo geeft de Geest leven aan de ganse schepping, O Arjuna.” (13.33)

“Zij die zien --- met het oog der Zelfkennis --- het verschil tussen de schepping (het lichaam) en de Schepper (de Geest), en de techniek begrijpen die de levende entiteiten van de valstrikt der goddelijke illusionistische energie (Maya) bevrijden, bereikt de Verhevene.” (13.34)

 

14. DE DRIEVOUDIGE AARD DER MATERIËLE NATUUR

 

“Mijn Materiële Natuur is de moederschoot van de schepping waarin Ik de kiem der bewustzijn plaats, waarvan alle wezens geboren worden, O Arjuna. (14.03) Goedheid, hartstocht en onwetendheid --- deze drie geaardheden of koorden der Materiële Natuur binden de eeuwige individuele ziel aan het lichaam, O Arjuna. (14.05) Uit deze, is de geaardheid goedheid verlichtend en goed, daar het zuiver is. De geaardheid hartstocht is het intens verlangen naar sensuele gratificatie en hebzucht, waarbij het aan de bron staat van materiële begeerte, gehechtheid, en rusteloosheid. De geaardheid hartstocht bindt de levende entiteiten aan de vruchten der handelingen. (14.07) De geaardheid onwetendheid, de misleider van de levende entiteiten, is uit inertie geboren. Het bindt de levende entiteiten aan onachtzaamheid, traagheid en overdreven slaap.” (14.08)

“Als de waarnemer niets anders ziet dan de kracht van de Verhevene Wezen in de vorm van de geaardheden der Materiële Natuur, en Datgene kent die boven en ver af deze geaardheden staat; dan bereiken ze Nirvana of de Verlossing.” (14.19)

Arjuna zei: “Aan welke tekenen zijn ze te herkennen die boven de drie geaardheden der Materiële Natuur staan en wat is hun gedrag? Hoe komen ze de drie geaardheden der Materiële Natuur te boven, O Heer Krishna?” (14.21)

De Heer Krishna zei: “Hij die de tegenwoordigheid van de verlichting, noch activiteit en waan niet haat; en er ook niet naar verlangt wanneer ze afwezig zijn; hij die als getuige blijft zonder door de geaardheid der Materiële Natuur te zijn beroerd, staat stevig met de Heer verbonden zonder te wankelen omtrent de werking van de geaardheden der Materiële Natuur.” (14.22-23)

“Hij die van de Heer afhankelijk is, en onverschillig staat tegenover pijn en vreugde, voor wie een kluit aarde, een steen, en goud gelijk zijn; voor wie de geliefde of de onvriendelijke mens gelijk is; die standvastig is in het gemoed, die kalm is met kritiek en in lof. Hij, die onverschillig staat tegenover eer en oneer; die onverschillig staat tegenover vriend of vijand, en die zich niet identificeert met wat hij ook onderneemt, hij staat zo zegt men boven de geaardheden der Materiële Natuur.” (14.24-25)

“Hij die Mij ten dienste staat met liefde en onwrikbare devotie is boven de drie geaardheden van de materiële Natuur gestegen, en wordt voor de Verlossing (Nirvana) geschikt.” (14.26)

 

15. DE VERHEVENE WEZEN

 

“Zij, die vrij van hoogmoed en begoocheling zijn, die het kwade der gehechtheid hebben overwonnen, en steeds in de nabijheid van de Verhevene Wezen verblijven door de zinnen te bedwingen, met begrip voor de dualiteiten van plezier en pijn, bereiken deze wijze mensen Mijn Verhevene Woonst. (15.05) De individuele ziel in het lichaam van de levende wezens is de integrale deel van de universele Geest, of Bewustzijn. De individuele ziel is met de zes zintuiglijke faculteiten der perceptie geassocieerd, inbegrepen het gemoed die hen activeren.” (15.07)

“Zoals de lucht het aroma van een bloem afneemt; evenzo, neemt de individuele ziel de zes zintuiglijke faculteiten der fysieke lichaam bij de dood weg om een nieuwe fysische lichaam te verwerven. (15.08) De levende entiteiten genieten van de zinnelijke genoegens door de zes zintuiglijke faculteiten der gehoor, gezicht, gevoel, smaak, reuk en gemoed te gebruiken. De devoten die naar volmaaktheid streven zien de levende entiteit als bewustzijn in hun innerlijke psyche. (15.9-10)

“Ik ben in de innerlijke psyche van alle wezens gezeten. Herinnering, zelfkennis, en het verwijderen van twijfel en de verkeerde noties over God, komen van Mij. Ik ben datgene wat men door de studie van alle Veda’s weet. Ik ben, inderdaad, de auteur zowel als de student van de Vedas (Schriften)” (15.15)

“Er zijn twee entiteiten in de kosmos: de veranderlijke Tijdelijke Wezens (of Goddelijke Wezens), en de onveranderlijke Eeuwige Wezen. (De ganse schepping is een expansie van de Goddelijke Wezen.) Al de geschapene wezens zijn aan verandering onderworpen, maar de Geest is onveranderlijk. (15.16) De Verhevene Wezen (of de Absolute) staat boven beide de Tijdelijke Wezens en de Eeuwige Wezens. De Verhevene Wezen (of de Absolute) wordt ook de Absolute Realiteit genoemd daar beide het Tijdelijke en de Eeuwige die alles beheerst, ondersteunt. (15.17) Daar de Verhevene Wezen boven de Tijdelijke en de Eeuwige staat, is Hij daarom als de Verhevene Wezen (Absolute Realiteit, Waarheid, en Superziel) in deze wereld en in de schriften bekend. (15.18) De wijze die waarlijk de Verhevene Wezen begrijpt, aanbidt Hem met heel zijn hart. (15.19) Dus, de allergeheimste transcendentale wetenschap der Absolute werd door Mij verklaard. De mens die dit alles heeft begrepen, wordt verlicht, en zo heeft hij  zijn plichten volbracht, O Arjuna.” (15.20)

16. DE GODDELIJKE EN DE DEMONISCHE AARD

 

De Heer Krishna zei: “Onbevreesdheid, zuiverheid van de innerlijke psyche, volharding in de devotie der Zelfkennis, milddadigheid, zelfbeheersing, offervaardigheid, het bestuderen van de Schriften, gestrengheid, eerlijkheid, geweldloosheid, waarheidsgezindheid, afwezigheid van boosheid, verzaking, gelijkmoedigheid, afwezigheid van kwaad spreken, barmhartigheid voor alle schepselen, begeerteloosheid, zachtmoedigheid, bescheidenheid, afwezigheid van grilligheid, kloekheid, vergevingsgezindheid, wilskracht, zuiverheid, afwezigheid van afgunst en van hoogmoed, zijn enkele eigenschappen van hen die goddelijke deugden bezitten, O Arjuna. (16.01-03)

Fundamenteel, zijn er twee typen van menselijke wezens in de wereld, de goddelijke en de demonische. (16.06) Mensen van de demonische natuur weten niet wat te doen of niet te doen. Ze weten niet wat reinheid is, noch goed gedrag of waarheid. (16.07) Ze denken dat de wereld niet echt is, zonder een substraat, zonder een God, en zonder ordehandhaving. (16.08) Aan deze verkeerde atheďstische inzichten vastgeklampt, de gedegradeerde zielen met weinig intellect en gruwel daden zijn als vijanden geboren voor de destructie van de wereld. (16.09) Vervuld met onverzadigbare begeerten, hypocrisie, trots en arrogantie; houden verkeerde denkbeelden, en handelen met onzuivere bedoelingen. (16.10) Ze zijn geobsedeerd met eindeloze zorgen tot aan de dood, de bevrediging van hun lusten als hoogste doel, in de bewustheid dat sensuele plezier alles is. (16.11) Aan honderd strikken der begeerte gebonden en verslaafd aan lust en boosheid; trachten zij rijkdom te vergaren teneinde hun sensuele genoegens tegemoet te komen. Ze denken: “Dit heb ik vandaag gewonnen, en aan dat begeerte zal ik voldoen; ik heb veel rijkdom en wordt rijker in de toekomst. (16.12-13) De vijand heb ik gedood en anderen zal ik nog doden. Ik ben de Heer. Ik ben de genieter. Ik heb succes, en ben machtig en gelukkig. (16.14) Ik ben rijk en in een edele familie geboren. Niemand evenaar me. Ik zal offers brengen. Ik zal aalmoezen geven, en ik zal genieten. (16.15) Dus, door onwetendheid misleidt, door allerlei gedachten in de war gebracht, verstrikt in het web der begoocheling, verslaafd aan de bevrediging van de sensuele genoegens, vallen ze in de bezoedeling van de hel. (16.16) Zelfingenomen en koppig, verblind door hoogmoed en in de roes van rijkdom; zij brengen schijnoffers vol uiterlijk vertoon, en in tegenspraak met de Schriften.” (16.17)

“Deze kwaadachtige mensen leveren zich aan egoďsme, macht, arrogantie, lust, en boosachtigheid; en haten Mij die in hun lichamen verblijf en tegelijk in anderen. (16.18) Ik verwerp deze haatdragers, gewelddadige, zondige en gemene mensen in de cyclus van de wedergeboorte steeds opnieuw in de moederschoten der demonen geboren. (16.19) O Arjuna, geworpen in de moederschoot der demonen geboorte na geboorte, de kwaadachtige mensen zinken in de laagste hel zonder Mij ooit te bereiken” (totdat hun gemoed zich naar het goede richt door de oorzaakloze barmhartigheid van de Heer.) (16.20)

 

17. HET DRIEVOUDIG GELOOF

 

Arjuna zei: “Wat is de geaardheid der devotie van hen die geestelijke praktijken met geloof  beoefenen zonder de Schriften na te volgen, O Krishna? Is het de geaardheid goedheid, hartstocht, of onwetendheid?” (17.01)

De Heer Krishna zei:  “Het natuurlijk geloof van de belichaamde wezen is drieërlei: goedheid, hartstocht, en onwetendheid. Nu over deze dingen luister naar Mij. (17.02) O Arjuna, het geloof van elk is in overeenstemming met ieder’s natuurlijke dispositie door Karmische aangelegenheden bestuurd. Een persoon is zoals zijn geloof het uitdrukt. Een persoon kan worden wat hij wenst te worden, indien hij voordurend het voorwerp  van verlangens met geloof gaat beschouwen.” (17.03)

 

Mensen in de geaardheid goedheid:

·        Houden van gezonde, en sappige voeding;

·        Ondernemen onzelfzuchtige werk zonder gehechtheid aan de resultaten (strengheid in daden);

·        Aanbidden de hemelse controlerende krachten (engelbewaarders, Devas of Goden);

·        Spreken onschadelijk, op een aangename, nuttige, waarheidsgezinde manier (strengheid in het spreken);

·        Bestuderen de heilige Schriften;

·        Zijn vriendelijk, gelijkmoedig, zuiver in gedachten, en oefenen zelfcontrole (strengheid in gedachten).

·        Bedelen liefdadigheid aan fatsoenlijke kandidaten, zonder verdere verwachting.

Mensen in de geaardheid hartstocht:

·        Houden van voedsel extreem in smaak (gespijsd met kruiden, zout of suiker);

·        Aanbidden bovennatuurlijke heersers en demonen;

·        Verrichten onbaatzuchtige dienstverlening (strengheid) voor het blijken, om eerbied, eer of ontzag te krijgen die enkel onzekere en tijdelijke resultaten leveren. (17.18)

·        Verrichten liefdadigheidswerken met de hoop iets terug te krijgen.

Mensen in de geaardheid onwetendheid:

·        Aanbidden spoken en geesten;

·        Zijn hypocriet en egoďstisch;

·        Genieten van ongezonde voeding en dranken;

·        Verrichten strengheid om zichzelf te teisteren, of om anderen kwaad te doen.

·        Geven liefdadigheid aan de onwaardige.

“Wat zonder geloof wordt volbracht – het brengen van offers, liefdadigheid, strengheid, of iedere andere handeling is nutteloos. Het is waardeloos in de hier en nu of in het volgende leven, O Arjuna.” (17.28)

 

18. VERLOSSING DOOR VERZAKING

 

Arjuna zei: “Ik wens te weten wat de natuur van verzaking en offer is, en het verschil tussen de twee, O Heer Krishna.” (18.01)

De Heer Krishna zei: “De wijzen definiëren verzaking in het opgeven van werk uit persoonlijk belang. De wijze definieert offer als het opgeven van, en de vrijheid van, zelfzuchtige gehechtheid aan de vruchten der werken. (18.02 Het verwaarlozen van persoonlijke plicht is niet gepast. Het opgeven van verplichte werk komt door gebrek aan inzicht, en behoort tot de geaardheid onwetendheid.” (18.07)

De vijf oorzaken, voor het verrichten van alle handelingen zijn: (18.13-14)

·        Het fysisch lichaam, de zetel van Karma;

·        De geaardheden der Materiële Natuur, de handelde;

·        De elf organen der perceptie en handelingen, de instrumenten;

·        De verschillende bio-impulsen;

·        De presiderende controlerende krachten of goden van de elf organen.

 

“Welke handeling er ook is, goed of slecht, in gedachte, woord en daad, de vijf oorzaken zijn er.” (18.15)

De drievoudige drijfkrachten van een handeling zijn:

·        Het subject;

·        Het object;

·        De kennis van het object.

De drie componenten der handelingen zijn: (18.18)

·        De elf organen (zes gevoelsorganen: oor, huid, oog, tong, mond, hand, been, anus, en urinebuis);

·        De handeling;

·        De agent of de geaardheden der Materiële Natuur.

In de geaardheid goedheid:

·        Bezit men de kennis waardoor de onverdeelde, onveranderlijke Realiteit in alle wezens wordt gezien;

·        Verricht men de verplichtingen zonder sympathieën en antipathieën, of gehechtheid aan de resultaten;

·        Geniet men van sensuele plezier met de zinnen onder controle;

·        Men is vrij van gehechtheid en egotisme, maakt voornemens met enthousiasme bekroont, en blijft onverstoord tegenover succes of  gemis;

·        Bezit intellect om het pad der handeling en het pad der verzaking, goede en slechte  handelingen, vrees -en onbevreesdheid, gebondenheid en bevrijding te begrijpen;

·        Neemt de voornemens waardoor men de functies van het gemoed manipuleert en het gevoel voor Godrealisatie;

·        Geniet van de genoegens vanuit de spirituele praktijk die het afnemen van al het verdriet tot resultaat heeft;

·        Geniet van de genoegens die komen uit de genade der Zelfkennis.

In de geaardheid hartstocht:

·        Ziet men de verschillende realiteiten en typen onder de wezens als zijnde van elkaar afgezonderd;

·        Verlaat men de plichten daar ze te moeilijk zijn, of uit vrees om lichamelijke moeilijkheden; (18.08)

·        Verricht men handelingen met het ego, zelfzuchtige motieven, en met teveel inspanning;

·        Is men gepassioneerd, gehecht aan de vruchten van eigen werk, hebzuchtig, gewelddadig, onzuiver, en onderhevig aan blijdschap en verdriet;

·        Maakt geen verschil tussen rechtvaardigheid (Dharma) en onrechtvaardigheid (Adharma), en goede en slechte handelingen;

·        Verlangt naar de vruchten der werken, grijpt naar plicht, vergaart met grote gehechtheid rijkdom en genoegens;

·        Geniet van sensuele genoegens zonder de zinnen onder controle te houden.

In de geaardheid onwetendheid:

·        Bezit waardeloze kennis daar men bij een enkel bepaalde effect blijft (bijvoorbeeld het lichaam), alsof deze het enigste is.

·        Verlaat door misleiding het verplichte werk; (18.07)

·        Onderneemt handelingen door misleiding; zonder de gevolgen in beschouwing te houden, verlies, of schade aan anderen;

·        Is ongedisciplineerd, gemeen, hardnekkig, ondeugend, boosachtig, lui, depressief, en weet van uitstellen;

·        Aanvaart onrecht (Adharma) zowel als recht (Dharma), bezit een intellect die met onwetendheid is bedekt;

·        Geeft niet op te slapen, vrees, verdriet, wanhoop, en zorgloosheid;

·        Geniet met plezier datgene wat een andere in verwarring brengt;

·        Beschouwt door onvolmaakte kennis het lichaam of zichzelf als zijnde de enige agent.

“Er is geen wezen, noch op aarde of bij de hemelse heersers in de hemel, die van deze drie geaardheden der Materiële natuur vrij zijn. ” (18.40)

“Menselijke werkzaamheden zijn verdeeld onder de intellectuelen, administratoren (of beschermers), zakenmensen, en onbekwame werkers gebaseerd op de vaardigheden van de menselijke natuur en hoe ze het laten blijken. (18.41) Men bereikt de hoogste volmaaktheid door zich met devotie aan zijn natuurlijke taak te wijden. Luistert naar Mij hoe men volmaaktheid bereikt terwijl men in natuurlijk werk betrokken is.” (18.45)

Men bereikt rust, bevrijding van de slavernij der Karma, en bereikt de Verhevene Wezen door:

·        Het verzaken van baatzuchtige gehechtheid aan de vruchten der werken;

·        Door de natuurlijke plichten voor de Verhevene Wezen te vervullen;

·        Door het zuiveren van het intellect;

·        Door het gemoed en de zinnen met vastberadenheid te onderwerpen;

·        Door het opgeven van sympathieën en antipathieën;

·        Door van de eenzaamheid te genieten;

·        Door lichte voeding;

·        Door het gemoed, de spraak, en de handelende organen onder controle te houden;

·        Toevlucht in ongehechtheid zoeken;

·        Opgeven egotisme, geweld, eer, lust, boosheid, en eigendomsrecht;

·        De notie, ‘ik, mij, mijn’ prijsgeven.

“Opgeslorpt in de Verhevene Wezen, de serene persoon die niet treurt of begeert; en is tegenover alle wezens onverdeeld, bereikt de hoogste devotionele liefde voor de Verhevene Wezen.” (18.54)

“Indien ge door het ego denkt: ‘ik zal niet vechten’; deze beslissing van u is hulpeloos. Uw eigen natuur gaat u dwingen te vechten. (18.59) O Arjuna, gij wordt door uw eigen natuurlijke geboren Karmische uitdrukkingen gecontroleerd. Daarom zult ge zelfs in tegenzin doen, wat gij in de misleiding juist niet wenst te doen.” (18.60)

“De Verhevene Heer --- als de beheerser die in de innerlijke psyche van alle wezens verblijft --- veroorzaakt dat ze zelf aan hun Karma werken. We zijn de marionetten van ons eigen Karma.” (18.61)

“Zet alle verdienstelijke daden en religieuze rituelen opzij, vertrouw u volledig toe aan Mijn wil met een vast geloof en liefdevolle devotie. Ik zal u van alle zonde bevrijden, en van de slavernij der Karma. Wees niet bezorgd.” (18.66)

“Deze kennis zou nooit met iemand die geen gestrengheid kent worden besproken, die zonder devotie is, niet begerig is te luisteren, die kwaad over Mij spreekt, of in God niet gelooft.” (18.67)

“Wie deze verhevene geheime filosofie, de transcendentale kennis van de Gîtâ onder Mijn devoten zal verspreiden, verricht aan Mij de hoge devotionele dienst, en zal zeker tot Mij komen. Geen enkel andere persoon zal Mij zo dienstbaar zijn, en niemand op  aarde is Mij dan ook waardevoller. (18.68-69) Ik beloof dat de studie van deze heilige dialoog van ons, gelijkwaardig is met wie Mij aanbidt in kennis en offer.” (18.70)

“Wie de heilige dialoog in geloof hoort, en geen kwaad spreekt is vrij van zonde, en bereikt de Verlossing.” (18.71)

“O Arjuna, hebt gij  met eenpuntig gericht denken naar deze geluisterd? Is uw waan uit onwetendheid geboren volledig vernietigd? (18.72)

Arjuna zei: “Door Uw genade is mijn waan volledig vernietigd, ik heb Zelfkennis gewonnen, mijn verwarring met betrekking tot lichaam en geest is verdwenen, en ik zal Uw gebod gehoorzamen.” (18.71)

 

EPILOOG:

De Heer Krishna’s laatste sermoen

 

Op het einde van een lange preek met de inhoud van meer dan duizend verzen, zei de discipel Uddhava: O Heer, ik denk dat het zoeken naar God zoals Gij aan Arjuna, en nu aan mij hebt verteld, moeilijk is en zelfs voor de meeste mensen, daar het de controle bevat van de onhandelbare zinnen. Vertel me kort, eenvoudig, en gemakkelijk de weg naar de Godrealisatie. De Heer Krishna gaf op Uddhava’s aanvraag de bijzonderheden om in deze moderne tijd tot zelfrealisatie te komen, en deze zijn:

 

(1)     Vervul zo goed mogelijk voor Mij uw plichten, zonder zelfzuchtige bedoelingen, en herinner Mij ten alle tijde – voor het begin van het werk, bij het voleindigen van een taak, en tijdens de inactiviteit.

(2)     Besef dat God in alle levende wezens verblijft. Mentaal buig voor alle wezens en behandelt alle wezens gelijk.

(3)     Besef door de activiteiten van het gemoed, de zinnen, de ademhaling, en de emoties dat God’s kracht ten alle tijde in u is, en dat Hij blijvend al het werk verricht door u als een instrument te gebruiken.

 

 

De “International Gita Society (IGS)” is een geregistreerde, niet-winstgevend, taks-vrije, spirituele institutie in de Verenigde Staten van Amerika onder Sectie 501 (c) (3) van de IRS Code, gesticht in 1984. Lidmaatschap is vrij en tot allen open.

Het doel en de objectieven van de IGS zijn als volgt:

 

 

 

Te bekomen, Dr. Prasad’s Bhagavad-Gîtâ geschreven in eenvoudige, gemakkelijk begrijpbare Engels, 366 blz. met inleiding, Sanskriet grondtekst en Romeinse transcriptie, verzen van andere religieuze geschriften en een leidraad bij het mediteren, verkrijgbaar aan $ 11 (USA):

 

 

International Gita Society

511 Lowell Place

Fremont, Ca 94536-1805

USA

gitaprasad@hotmail.com

 

Een “Bhagavad-Gîtâ, klein formaat is kosteloos te bekomen aan onze adressen, of kan op het volgend adres worden opgeladen.

 

http://www.gita-society.com/

 

 

 

De Gîtâ zegt:

 

Vervul uw plichten zo goed mogelijk, zonder u om de resultaten te bekommeren. Wees indachtig dat God in alle wezens tegenwoordig is, en Hij alle wezens gelijk behandelt.

De vier doelen van het menselijk leven: de plichten vervullen, welstand verzekeren, materiële en sensuele genoegens (met de zinnen onder controle gehouden), en verlossing bereiken.

Het doel van de leer der Gîtâ is om de mens tot rust, geluk en gelijkmoedigheid te brengen. Geen rituelen zijn voorgeschreven. De Gîtâ zegt dat de wereld verschillende godsdiensten, erediensten en godheden nodig heeft om de noden van de mens tegemoet te komen.

“Bekommert u niet, en wees gelukkig” zou wel een moderne gezegde kunnen zijn, maar het geheim van de volbrenging berust in de Gîtâ.

De Gîtâleer staat boven de Godsdiensten en Nationale grenzen.